| |
Kattenliefde
(Eerder gepubliceerd in Dierenappél - Kat in Nood - december 1985)
Twee gouden kijkertjes in een gitzwart kopje kijken mij aan. Smekend:
"Toe, aai me nog even". Als ik niet direct reageer stapt Gitty
resoluut op me af. Ze legt haar kleine pootje in mijn hand. Ik wrijf over haar
bolletje. Kan ik anders? Ze heeft ook zo'n vertederend snoetje. Wie is er ooit
op het waanidee gekomen, dat zwarte katten ongeluk brengen?
Mijn hand glijdt over haar ruggetje. Verrukt trekt ze zich op aan de
stoelleuning, tot ze met haar koppetje ter hoogte van mijn gezicht komt. Ze
snuffelt voorzichtig aan mijn neus, wrijft er dan met haar hele kopje tegenaan.
"Ik hou van jou", betekent dat.
Gitty krijgt niet zo vaak de gelegenheid zich zo tegen mij te uiten. Meestal is
het haar zusje Floortje, die mij helemaal voor zich opeist. Floortje (eigenlijk
Flora, vanwege haar voorliefde voor mijn planten) is jaloers op alles wat ik in
mijn handen neem. Ze probeert het liefst me de pen af te nemen, want als ik zit
te schijven kan ze niet op mijn schoot zitten. Als het met de pen niet lukt
probeert ze mijn trui uit te rafelen. "Dan zal hij die pen wel
wegleggen", denkt ze.
Want ze moet en ze zal op mijn schoot. En dan moet ik haar ook nog met twee
handen aaien, anders slaat ze haar nagels uit liefde in mijn been. Als ik genoeg
aandacht aan haar besteed, wil ze ook nog wel eens overeind komen om haar neusje
tegen de mijne te drukken. Wel een heel ander karakter dan de kleine, bescheiden
Gitty. Maar ook wel héél erg lief.
En als Gitty of Floortje (soms beide) op mijn schoot liggen, klimt hun broertje
Nimrod achter me op de leuning van de stoel, waar hij zachtjes gaat liggen
ronken. Als ik tegen hem praat, gaat zijn motortje in de tweede versnelling, en
wanneer ik hem aanhaal wordt een Grand-Prix-coureur jaloers op zijn geluid.
Vragend draait hij zijn kopje in mijn richting, en als ik mijn gezicht ook naar
hem toe buig, is weer een neus-aan-neus-contact tot stand gekomen.
Straks is het Kerstmis, en wanneer ik dan geniet van de rijstschotel, zitten
drie kleine mondjes met mij mee te smullen van de soja-worstjes, waar zij ook zo
gek op zijn. En ik denk bij mezelf: "Hoe is het in 's hemelsnaam mogelijk,
dat er nog mensen zijn, die zulke schepselen de straat op schoppen".
Jan Kruizinga
|