Dat
is toch geen zee om een (zee)hond doorheen te sturen?
(Eerder gepubliceerd in Mijn Opinie nr. 4, maart 1987)
Relevante sites
Greenpeace
Zeehondencreche Pieterburen
Ecomare - Texel
Waddenvereniging:
|
Toen in 1983 in de EG een invoerverbod voor
huiden van jonge zadelrobben en klapmutsen werd ingesteld, leek het erop,
dat hierdoor de toekomst van de zeehond iets rooskleuriger zou worden.
Hoewel het gevaar voor de zeehonden met deze maatregel enigszins gekeerd
was, is er toch geen reden om in een hoera-stemming te geraken. In sommige
landen, waaronder Canada, wordt op kleine schaal de jacht op de zogenaamde
"beeters", die hun witte vacht hebben verruild voor een grijze
gevlekte, om commerciele redenen nog voortgezet. Op de Europese bontmarkt
zijn deze huiden nauwelijks nog iets waard.
In Groenland worden jaarlijks nog circa 90.000 zeehonden gedood,
voornamelijk ringelrobben, om als voedsel voor de Inuit en hun honden te
dienen. Een deel van de huiden wordt door deze Groenlandse Eskimo's zelf
gebruikt.
De grootste bedreiging voor de zeehond is op dit moment niet de
pelsjager, maar de vervuiling van het leefmilieu van de dieren. Door de
toenemende lozing van PCB's door onze industrieën zal de zeehond in de
nabije toekomst moeite hebben het hoofd boven water te houden. Vooral het
eerste levensjaar is voor de zeehond van levensbelang. Als er een zieke
zeehond ouder dan één jaar bij een opvangcentrum wordt binnengebracht,
is dit een uitzondering.
In ons land zijn het vooral de zeehonden in de Waddenzee die van deze
aanslag op het milieu te lijden hebben. Enerzijds doordat de PCB's een
dusdanige invloed hebben op de hormoonhuishouding van de dieren, dat dit
een nadelig effect heeft op het aantal nakomelingen. Anderzijds is het
mogelijk dat jonge dieren door de schadelijke invloed van PCB's een
verminderde weerstand tegen parasieten hebben. Een verzwakte zeehond vormt
een ideale voedingsbodem voor bacteriën, die over een parasitaire
infectie heen desastreuze gevolgen voor de zeehond kunnen hebben. Naast de
gevolgen voor de zeehond heeft de vervuiling van de Waddenzee ook een
negatieve invloed op andere levensvormen in dit leefgebied. Geen zee dus
om een zeehond doorheen te sturen. Het wordt tijd dat commercie en
politiek zich eens wat meer gaan bezinnen op een door Greenpeace
gelanceerde spreuk: "Pas als de laatste boom geveld, de laatste
rivier vergiftigd, de laatste vis gevangen is, zal de mens vaststellen dat
geld niet eetbaar is!"
Een ander aspect is de verstoring van jonge zeehonden door diverse
oorzaken: toerisme, beroepsvaart, vissersboten en laag overvliegende
straaljagers. Een echt rustgebied voor de zogende dieren is er in de
Waddenzee in feite niet meer. Het rustigste gedeelte is het oostelijk
waddengebied rond Schiermonnikoog. Daar bevinden zich de grote
zeehondenkolonies, maar ook een groot aantal toeristen. De westelijke
Waddenzee is onrustiger, en erger vervuild dan het oostelijk deel.
Bij Rottum is een natuurbeschermingsgebied, waar garnalenvissers, zij
het gebonden aan bepaalde regels, mogen vissen. De meeste vissers houden
zich ook aan deze regels. Toch werd in 1986 een groep zeehonden met zo'n
25 jongen van een zandbank in dit beschermde gebied gejaagd door de
garnalenvisser UQ2 uit Usquert, die het jaar daarvoor ook al eens
gewaarschuwd is voor hetzelfde delict. Door deze verstoring raken de jonge
dieren hun moeder kwijt, waardoor ze niet gevoed worden en verzwakken.
Eerst wanneer de jongen ernstig verzwakt zijn kunnen zij worden gevangen,
en naar de zeehondencrèche in Pieterburen worden gebracht, waar ze weer
op krachten kunnen komen. In de crèche komt zo'n zestig procent van de
jonge zeehonden terecht, nadat in de derde week van juni de werptijd is
begonnen.
De opgevangen zeehondjes hebben vaak nog nooit moedermelk gehad. Per
jaar worden ongeveer negentig zieke dieren in Pieterburen aangevoerd. In
oktober (1986) werd de vierhonderdste gerevalideerde zeehond door de
crèche weer aan het zilte nat toevertrouwd. Ook het Natuur Recreatie
Centrum op Texel beschikt over een zeehondenopvang. Het is toch eigenlijk
bij de beesten af dat dergelijke maatregelen nodig zijn.
Jan Kruizinga |